Op 30 juni 2020 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan over de bevoegdheden van opsporingsambtenaren. Kort en goed komt deze uitspraak erop neer dat opsporingsambtenaren, zoals agenten, tijdens een onderzoek naar strafbare feiten alleen gebruik mogen maken van opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden zijn gebaseerd op de strafwetgeving. Zij mogen in dat geval geen gebruik maken van controlebevoegdheden die onder meer zijn gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. Ook al zijn politieagenten ook toezichthouders.
In de concrete casus deden agenten onderzoek naar een aantal woninginbraken. Tijdens de briefing hoorden agenten dat zij de auto van de verdachte in kwestie moesten controleren als zij deze zouden zien rijden. Deze verdachte was immers meerdere malen voor de politie weggereden en de politie wist dat hij eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De politie verdacht deze man toen nog niet concreet van betrokkenheid bij die woninginbraken.
De agenten zetten zijn auto op een gegeven moment stil en controleerden zijn identiteit. Op dat moment zag een van de agenten door de achterruit inbrekerswerktuig in de auto liggen. De man werd daarop aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2:44 APV (je mag geen inbrekerswerktuig vervoeren) en de auto werd doorzocht.
Ter zitting in hoger beroep is uitvoerig verweer gevoerd tegen het stilzetten van de auto. Uit het dossier bleek immers dat dit moest gebeuren in het kader van het opsporingsonderzoek naar de woninginbraken terwijl het stilzetten van een auto een controlebevoegdheid is en dat mag volgens de advocaat niet.
Het Gerechtshof verwierp het verweer van de advocaat. De agenten zijn volgens het Gerechtshof ook toezichthouders. Zij mogen op grond van de Algemene wet bestuursrecht controleren en dus ook een auto stilzetten.
De Hoge Raad zet hier een streep door. Agenten zijn inderdaad ook toezichthouders en mogen in dat kader dus auto’s stilzetten. Deze specifieke auto werd echter stilgezet in het kader van een lopend opsporingsonderzoek naar de woninginbraken. In die fase mogen agenten dan geen gebruik meer maken van de controlebevoegdheden. Dat bepaalt artikel 1:6 Awb. Zij mogen in dat geval uitsluitend opsporingsbevoegdheden gebruiken die zijn gebaseerd op strafwetgeving.
De strafzaak tegen deze verdachte moet over. Het Gerechtshof moet opnieuw beoordelen of de agenten in kwestie de bevoegdheid hadden om de auto van deze verdachte stil te zetten en zijn identiteit te controleren. Als dan wordt geoordeeld dat die bevoegdheid er niet was, dan was de doorzoeking van de auto onrechtmatig en kan het bewijs dat daaruit voortkwam, niet worden gebruikt tegen de verdachte.