De vraag is hoe het ook alweer zit met de parkeerbehoefteberekening indien een bestaand pand gesloopt wordt en er een nieuwe ontwikkeling plaatsvindt. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat bij de beoordeling of een bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte ervan te kunnen voorzien, alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten.
Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand. De vraag is vervolgens of er rekening gehouden moet worden met leegstand.
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in beginsel hoeft dat niet, waarbij enige kanttekeningen gemaakt moeten worden in die zin dat het wel moet gaan om “bepaalbare parkeerbehoefte” van het pand waarmee gesaldeerd wordt (ECLI:NL:RVS:2012:BY5126). Daarnaast moet de te verrekenen parkeerbehoefte ook een “reële parkeerbehoefte” zijn en er kan mogelijk in het bestemmingsplan, waarin de parkeerbehoefte is voorgeschreven, nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de parkeernormen.
Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 15 mei 2019: ECLI:NL:RVS:2019:1574.