Op 9 juli 2021 komt de Centrale Raad van Beroep in een gemengde kamer, met daarin de presidenten van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State terug op vaste rechtspraak. Het is de bestuursrechter niet langer toegestaan om ambtshalve de tijdigheid van een bezwaarschrift te toetsen (ECLI:NL:CRVB:2021:1500).
Ook de Hoge Raad gaat om. Op 16 juli 2021 heeft de Hoge Raad als belastingrechter de bestuursrechter de mogelijkheid ontnomen om ambtshalve de tijdigheid van een bezwaar te beoordelen. Ditzelfde geldt in hoger beroep: het hof beoordeelt niet langer ambtshalve of het beroep bij de rechtbank tijdig is ingediend (ECLI:NL:HR:2021:1153).
Dit betreft een belangrijke wijziging ten opzichte van de eerdere jurisprudentie. Voorheen was het vaste rechtspraak van zowel het College van Beroep voor het bedrijfsleven als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de rechter toetste of een bezwaar- of beroepschrift tijdig – binnen de termijn van artikel 6:7 Awb – was ingediend. De rechter deed dit ‘ambtshalve’, hetgeen meebrengt dat de rechter altijd ‘uit eigen beweging’ toetst aan de artikelen 6:7 t/m 6:9 Awb, los van de vraag wat partijen hebben aangevoerd.
De Hoge Raad en de gemengde kamer van de Centrale Raad van Beroep komen hierop terug. Voortaan wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de bestuursrechter de tijdigheid van een bezwaar of beroep in een vorige instantie niet behoort te beoordelen. Dit heeft tot gevolg dat een gemaakt bezwaar, dan wel een ingesteld beroep niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk mag worden verklaard.